Contacteer ons

Stad

De geschiedenis van Geyn

Het verhaal van het stadje waar Nieuwegein haar naam aan te danken heeft.

Bovenstaande foto: zicht op Doorslag richting Utrecht, gezien vanaf de Hollandse IJssel. © Fototeam KenM

Jutwijk, Geindrecht en Nieuwersticht haalden het niet: de naam van de nieuw te bouwen stad werd Nieuwegein. De grootschalige uitbreiding was in de jaren zestig het Utrechtse antwoord op de toen snelgroeiende behoefte aan woningen. De polders rond de dorpen Jutphaas en Vreeswijk moesten plek gaan bieden aan 60.000 inwoners.

Zevenhonderd jaar eerder daverden hier de ruiters van de graven van Holland en Gelre. Die waren voortdurend in conflict met de opeenvolgende bisschoppen van Utrecht. De strategische ligging tussen Utrecht, IJsselstein en Vianen maakte dit gebied tot een populair slagveld. De in deze streek gelegen nederzettingen en kastelen gingen dan ook geregeld gebukt onder moord, plundering en brandstichting door de weinig fijnzinnige soldaten.

Tussen al dat oorlogsgeweld door probeerden de inwoners hier een bestaan op te bouwen. Jutphaas stond in het teken van de landbouw en ambacht, Vreeswijk huisvestte vooral schippers en hun gezinnen. Er lag ook het nu haast vergeten, maar indertijd welvarend stadje dat 700 jaar later zijn naam aan de nieuw te bouwen stad zou schenken: Geyn, ook wel geschreven als ‘t Gein, Geijn, Gheijn en met al dan niet een ‘e’ erachter.

Ontstaan
Geyn ontstond waarschijnlijk in de 12de eeuw. De net gegraven Vaartse Rijn liep van Utrecht naar de Hollandse IJssel, in die tijd een belangrijke vaarroute sinds de oude Rijn was afgedamd bij Wijk bij Duurstede. Deze waterverbinding was van groot economisch belang voor de snelgroeiende stad Utrecht. Via deze route werd volop handelgedreven met Nederlandse en Duitse Hanzesteden als Zutphen, Deventer, Keulen, Lübeck en Hamburg. Het zuidelijkste stukje werd later de Doorslag genoemd, wat lijkt te verwijzen naar het ‘doorslaan’, oftewel weghalen van een dam. Die dam was aangelegd om de streek te beschermen tegen stijgingen van het waterpeil van de Hollandse IJssel. Goederen werden over die dam heen van rivierschepen naar platbodems gesjouwd, die de goederen dan konden lossen langs de werven van de Oudegracht. Rondom die plek ontstond een nederzetting met allerlei werkvolk en ambachtslieden en ongetwijfeld het nodige vertier voor de wachtende scheepsbemanningen. De nederzetting groeide door de aanmerende schepen uit tot een levendige plaats.

De bisschop van Utrecht zag Geyn als een goede plek om tol te heffen op de goederen die over de dam werden gesleept. Ter bescherming van de bisschoppelijke tol werd kasteel Oudegein gebouwd, waar een tien- tot twintigtal soldaten onderdak kregen. In 1217 kreeg Geyn toestemming om een eigen parochiekerk te bouwen en daarmee een eigen ‘kerspel’ te stichten.

Stad
Geyn was geen dorp als Jutphaas en Vreeswijk, maar een stad. Hoewel uiterst bescheiden qua bebouwing en nooit groot in inwoneraantal, kreeg Geyn in 1295 stadsrechten van de bisschop van Utrecht, onder wiens gezag de streek toen viel. Met eer of aanzien had dat niet zo veel te maken. De timing is bovendien opmerkelijk, aangezien de beroepsvaart toen al goeddeels was verlegd naar de nieuw gegraven Nieuwe Vaart, waardoor Vreeswijk aan strategisch en economisch belang won ten koste van Geyn. Het toekennen van de stadsrechten was hoogstwaarschijnlijk vooral praktisch van aard. Geyn was lang een plek geweest waar vijanden Utrecht konden raken, zonder dat ze bloed hoefden te verspillen aan het belegeren van de bisschopsstad zelf. Keer op keer werd Geyn dan ook geplunderd en platgebrand, voor het eerst al in 1225. Daarmee was het feitelijk een veiligheidsbuffer voor Utrecht, die de bisschop graag in stand wilde houden. De bewaard gebleven oorkonde waarin de rechten worden toegekend, spreekt specifiek over het motief om de vijanden van het Sticht Utrecht de doorgang te bemoeilijken. Met die stadsrechten mochten de inwoners van Geyn onder meer hun nederzetting voorzien van een stadsmuur en mochten ze zich zelfstandig verdedigen tegen aanvallers van buiten. Bovendien en misschien wel op de eerste plaats kregen de inwoners recht op zelfbestuur en eigen rechtspraak.


De officiële oorkonde waarmeede Utrechtse bisschop Jan van Sierck op 30 januari 1295 Geyn stadsrechten toekende. In 1637 werden deze rechten overgedragen aan de heer van Oudegein. Met de herziening van de grondwet in 1848 vervielen alle stadsrechten. Bron: Het Utrechts Archief.

Ondergang
Het heeft Geyn uiteindelijk niet mogen baten. De stadsmuur kwam er nooit. De kosten daarvan waren simpelweg veel te hoog. De stukken gracht die de inwoners hadden gegraven bleken hen nauwelijks te beschermen tegen de aanvallers. In januari 1333 werd Geyn door Hollandse vazallen grotendeels verwoest. Later dat jaar namen de Utrechters op hun beurt wraak en plunderden Vreeswijk, dat opmerkelijk genoeg op dat moment door de Utrechtse bisschop verpand was aan de Hollanders. Het kon het verval van Geyn niet stuiten. De paar herbouwde huizen werden in 1355 en 1402 opnieuw platgebrand.

Het economisch belang van Geyn voor Utrecht was toen allang verleden tijd. Om overstromingen te voorkomen damde de Hollandse graaf Floris V in 1285 de Hollandse IJssel af van de rivier de Lek, ter hoogte van wat nu het Klaphek heet. Als gevolg daarvan stagneerde de doorstroming en verzandde de Hollandse IJssel. Al in 1286 begon Utrecht daarom een aftakking te graven van de Vaartse Rijn naar de Lek, de Nieuwe Vaart. Waar deze uitmondde in de Lek ontstond het huidige Vreeswijk, waar de bedrijvigheid zich naartoe verplaatste. Geyn raakte meer en meer verlaten, op een paar boeren, een kerk en een pastorie na.

Klooster
In de 14de eeuw beleefde Geyn een haast wonderlijke wederopstanding. Naast de kerk verrees in 1427 het klooster Onze Lieve Vrouwe Convent te Nazareth. Dit werd gesticht door drie nonnen, die naar Utrecht waren uitgeweken toen hun klooster bij Almkerk ten onder was gegaan in de Sint-Elizabethvloed van 19 november 1421. In Utrecht waren zij opgevangen door een rijke weduwe, bij wie ook een jonge ongehuwde vrouw inwoonde die eveneens welgesteld was. Hun namen en de verdere lotgevallen van het klooster zijn ontsnapt aan de vergetelheid door de kroniek van Jan Aertsen Buysling, de laatste rector van het klooster. Dit bijzonder lezenswaardige document is goeddeels bewaard gebleven. De jonge vrouw, Beatrix Jacobsdochter, kocht grond vlak naast de kerk in Geyn en liet daar een robuust gebouw neerzetten van zo’n twintig meter lang. De drie nonnen en Beatrix gingen er wonen. Aeltgen Buys, de weduwe, bleef in Utrecht en liet na haar overlijden in 1429 al haar bezittingen na aan het klooster.

De eerste pagina van de kroniek, geschreven door pater Jan (Johannes) Aerts Buysling. Hij was vanaf 1565 tot vermoedelijk 1574 pater van het klooster. De kroniek eindigt abrupt in dat jaar met de vermelding van het uitbreken van een nieuwe pestepidemie. Het zou kunnen dat pater Buysling daar zelf ook slachtoffer van is geworden. De aanhef luidt: Oorspronck, beginsel ende voortganck, voorders wat fundateurs, overste ende regeerders dattet convent in ’t Geyn buyten Utrecht gehadt heeft, bijeenvergadert door Iohan Buysling, pater aldaer, anno 1574. Bron: Universiteitsbibliotheek Utrecht

Groei
De kloostergemeenschap groeide gestaag. Beatrix werd zelf ook non. De oude moederoverste uit Almkerk huisde inmiddels in Amsterdam en bracht zeven zusters naar het nieuwe convent. Ook uit IJsselstein kwam een nieuwe intreder. Binnen twee jaar waren ze met twaalf zusters. Bij het klooster woonde en werkte Gerrit Claessen, die in 1427 zijn bezittingen en dieren had verkocht en samen met zijn vrouw een huis had gekocht nabij de monding van de Doorslag in de Hollandse IJssel. Naar alle waarschijnlijkheid is dat een voorganger van het huis dat nu nog steeds tussen de loopbrug en de Hollandse IJssel staat. Zijn overige bezittingen had hij aan het klooster geschonken. Sindsdien bewerkte hij het land voor de zusters en bracht hij met een handkar goederen van het klooster naar de Utrechtse markten.

Voscuyl
De geestelijke leiding diende in handen te zijn van een priester. Zo kwam in 1433 pater Herman Voscuyl naar Geyn. Deze Utrechtse dertigjarige burgerzoon was gepromoveerd in Parijs en had een groot vermogen geërfd. Dat gebruikte hij om huizen en landerijen rondom het klooster aan te kopen. Het aanzien van het klooster groeide, daarbij geholpen door de pestepidemie van 1438. De gevreesde ziekte sloeg hard toe in steden als Utrecht en IJsselstein. Ook in het klooster werden vele zusters ernstig ziek. Als door een wonder overleefden zij het allemaal. Volgens de streng religieuze middeleeuwers was hiervoor maar één logische verklaring: de hand van God. In de jaren die volgden werd het convent bedeeld met allerlei erfenissen en legaten, waardoor het in aanzien en welvaren steeg.

Weduwe
In 1446 stond Petronella aan de poort met twee jonge kinderen aan haar zijde. Deze Utrechtse jonkvrouw was Utrecht ontvlucht, nadat haar echtgenoot er aan de pest was bezweken. Herman ontving haar met open armen. Naar de redenen waarom kunnen we slechts gissen. Hoe dan ook, hij overtuigde haar om ‘de wereld te verlaten’ en in het klooster te blijven. Voor haar twee kinderen zou goed gezorgd worden, mits zij beloofde niet opnieuw te trouwen en niets te ondernemen zonder zijn advies. Alle goede voornemens ten spijt, kon Petronella de wereldse verleidingen niet weerstaan. Op een dag ontsnapte ze aan het zicht van de pater en trok naar Utrecht. Daar ontmoette ze schildknaap Jan van Buren, een buitengewoon aantrekkelijke jongeman. Terstond trouwden zij met elkaar. Na een paar dagen kwam Herman Voscuyl haar zoeken. Hij trof haar ‘in wonderlijke kledij’ en zette haar aan om terug te keren naar het klooster, hetgeen ze ook deed. Dat was natuurlijk niet naar de zin van Jan van Buren, die kort erna naar Geyn reisde en met veel kabaal zijn vrouw opeiste. Voscuyl kocht hem af, op voorwaarde dat hij zich niet meer met haar zou bemoeien. Na een half jaar echter verscheen de schildknaap weer verschillende keren bij het klooster om haar en haar bezit op te eisen, waarbij hij deuren en ramen vernielde. Naar verluidt was dit zo beangstigend voor Petronella, dat ze aan hartzeer overleed.

Erfenis
Het strijdtoneel verplaatste zich naar de vele bezittingen die Petronella achterliet. Een van haar kinderen was inmiddels ook gestorven. Haar overgebleven dochter was de enige erfgenaam. Zou zij overlijden, dan zou het vermogen vervallen aan het convent. Van Buren vond steun bij de schout van Utrecht, liet beslag leggen op het vermogen van Petronella en liet openbaar maken dat hij Petronella in het openbaar had getrouwd en dat Voscuyl zijn vrouw had ontvoerd. Hij wilde dat het recht zodanig werd aangepast, dat dergelijke erfenissen niet meer ten goede van kloosters mochten komen. Beide partijen probeerden binnen en buiten de muren van het gerechtsgebouw hun zaak te bepleiten en te beïnvloeden, tot aan het betalen van smeergelden aan toe. Van Buren bracht een grote menigte op de been die Voscuyl ervan beschuldigde de bisschop tegen te werken en zijn vijanden te steunen. De meute liet zich dusdanig opzwepen dat ze overwoog het klooster te overvallen en de pater gevangen te nemen. Dat kwam het convent te weten. In allerijl verzonnen ze een list. Normaal gesproken werden dochters van rijke heren toegelaten tot het klooster in ruil voor een flinke som geld. Het convent benaderde enkele invloedrijke mannen en namen hun dochters nagenoeg gratis op. De heren drongen aan op een schikking met Van Buren, en dat gebeurde ook. Het legde het klooster geen windeieren, want de nalatenschap van Petronella was dusdanig groot dat de inmiddels tachtig zusters in relatieve weelde konden leven.

Val
Voor pater Herman Voscuyl keerde echter het tij. Een ondoordachte belediging uit zijn mond jegens bisschop Van Diepholt leidde tot grote woede bij deze machtige man. De bisschop stuurde een delegatie naar het klooster om een reeks van beschuldigingen tegen de pater te onderzoeken. Naast de aantijging dat hij Jan van Buren zijn vrouw had afgepakt werd hem onder andere ook verweten tegenstanders van de bisschop onderdak te verlenen. Hierop vertrok Voscuyl met stille trom, na bijna vijftien jaar in Geyn te hebben geleefd en gewerkt.

Einde
Het convent beleefde vervolgens vele goede jaren, om uiteindelijk in de 16de eeuw in verval te raken. In 1551 stierf de toenmalige priorin onder verdachte omstandigheden, waarschijnlijk als gevolg van vergiftiging door een van de zusters. Een poging om ook de opvolgster te vergiftigen mislukte. Ze werd gevangengenomen en stierf enkele jaren later in de gevangenis. Vanaf circa 1561 was jonkheer Hendrik van Brederode, heer van Vianen en kompaan van Willem van Oranje, geregeld te gast in het convent. Hij had de priorin ingepalmd en liet zich gezelschap houden door zusters, zelfs ‘tot laat in de avond’. Onwillige zusters werden door de priorin gedwongen eraan mee te doen. Uiteindelijk werd de priorin in 1568 afgezet. Het protestantisme nam in die dagen hand over hand toe en de Grote Opstand, ook wel bekend als de Tachtigjarige Oorlog stond op het punt van uitbreken. Kloosters waren niet meer veilig door plunderende bendes. In 1572 werd het klooster in Geyn daarom verlaten en trokken de zusters naar Utrecht. Geyn raakte meer en meer in verval, totdat er niet meer resteerde dan landerijen en enkele boerderijen. Formeel bestond de stad nog steeds. Vrijwel zonder inwoners was het zelfbestuur niet langer in te vullen. Uiteindelijk werden de stedelijke rechten in 1637 overgedragen aan de heer van Oudegein, Ploos van Amstel. Vanaf dat moment mocht hij zich heer van ’t Geyn en Oudegein noemen.

Slot
In de middeleeuwen strekte Geyn zich uit aan beide zijden van wat nu de Doorslag heet en tussen de Hollandse IJssel en het Natuurkwartier. Het klooster stond tussen waar nu Jack’s Grillhouse staat en de brug bij Geinoord. Onderzoek in het bosgebied heeft volop sporen opgeleverd uit die periode. Misschien doet Nieuwegein ooit nog recht aan de naamgever en wordt deze bijzondere geschiedenis meer zichtbaar gemaakt op de plek waar dit verhaal zich heeft afgespeeld.

Bron: Gemeenteatlas van Nederland, 1868
  1. De Vaartse Rijn werd in de tweede helft van de 12e eeuw gegraven en verbond Utrecht met de Hollandse IJssel
  2. Geyn ontstond rondom de dam, die in de Vaartse Rijn was gelegd
  3. De Hollandse graaf Floris V scheidde in 1285 de Hollandse IJssel van de Lek met een dam, ter hoogte van wat nu het Klaphek heet. Als gevolg daarvan verzandde de Hollandse IJssel
  4. In 1286 begon Utrecht met het graven van de Nieuwe Vaart, waarmee Utrecht verbonden werd met de Lek
  5. Op de ruïnes van Geyn werd het klooster Onze Lieve Vrouwe Convent te Nazareth gesticht

Dit artikel komt uit het boek Nieuwegein 50 jaar: gepland, gelaagd, geslaagd. Hier lees je er meer over.

Uitgegeven door de Historische Kring Nieuwegein.

Veel gelezen

Advertentie
Verbinden